![]()
on 22/9/2025, 22:52:33, in reply to "Re: Waarom reputatieschade het minste probleem is..."
Het eerste probleem wat opkomt in jou schrijven is dat jij kennelijk zeker denkt te weten dat de heilige geest de weerhouder is. Jij schijnt dit gewoon als de enige juiste uitleg te zien. Maar veel uitleggers durven aan de uitleg wie of wat die weerhouder is, niet hun vingers de branden.
De Thessalonikers wisten wie of wat dat was, maar wij moeten er naar raden. En het overige wat jij schrijft, is ook gewoon de voor jou ware visie met voor jou belangrijke redeneringen, uitleggingen en eventueel nog te gebeuren zaken waarvan het nog maar de vraag is of het zo zal gaan, en die nog niet gebeurd of bewezen zijn, maar een pad zoals jij die voor je ziet en waarvan jij, naar mijn mening kennelijk heilig overtuigd bent
.
Ik zet hierbij hieronder de uitleg over de weerhouder van de Studiebijbel van Centrum voor Bijbelonderzoek : Of je dat commentaar belangrijk vindt weet ik niet zeker daar jij zo te lezen kennelijk van de onwrikbaarheid van je eigen visie overtuigd schijnt te zijn. Ik ben dat min of meer van de mijne ook wel, totdat mij uitleggingen worden aangereikt die plausibel voor mij zijn en niet speculatief.
En verder wacht ik af hoe alles zich uitwerkt in de loop van deze week en in de loop der tijden. Ik hoop dat jij de tijd krijgt om er veel van mee te maken. Ik heb misschien als 81 jarige slechts nog een paar jaar....... wie zal het zeggen
. Ik laat ook in het midden of hieronder WEL de meest plausibele uitleg is.......
Mvg,
Elle
Commentaar:
Het geheimenis van de wetteloosheid werkt reeds. Het ‘geheim(enis), verborgenheid’ (mustērion) duidt op iets dat aan het zicht onttrokken is en dat in het verborgene aan het werk is. De term mustērion wordt vaak gebruikt voor aspecten van Gods heilsplan, die nog niet bekend zijn (Mar.4:11; Rom.11:25; ook 1Kor.4:1; Op.10:7).
De term is afkomstig uit het Bijbelboek Daniël, waar het binnen een eschatologische context wordt gebruikt.1 In de context van 2Tes.2:7 gaat het om een van de weinige negatieve verborgenheden die het NT noemt. De wetteloze is nog niet verschenen, maar de wetteloosheid werkt al in het verborgene, totdat degene, die hem nu tegenhoudt, weggegaan of weggenomen is.
De invloed van de mens van de wetteloosheid beperkt zich niet tot de toekomst. Hij is al aan het werk door de leugens en misleidingen van valse leraren, maar de volledige manifestatie van deze vijand wordt momenteel tegengehouden. Dat satan en zijn kwade handlangers al in de tijd van het schrijven van deze brief actief waren, vermeldt het apostelteam meermaals (1Tes.2:18; 3:4-5). Wat er in de toekomst gebeurt, staat niet op zichzelf.
alleen totdat de nu tegenhoudende uit het midden [weg] is. De schrijvers veranderen vervolgens ‘het tegenhoudende’ in ‘de tegenhoudende’. Evenals in 2Tes.2:6 kan er bij dit ‘tegenhouden’ (katechō
aan iets negatiefs of positiefs worden gedacht. Het gaat nu om een ‘hij’ die tegenhoudt. Letterlijk staat er: ‘de nu tegenhoudende, totdat hij uit het midden wordt/komt’. Dit is een bijzonder onduidelijke en moeilijk te vertalen zin. Het lijkt erop dat er een werkwoord mist.
Er zijn drie vertaalmogelijkheden:
‘Alleen hij die [hem] tegenhoudt […], totdat hij [de wetteloze] uit het midden [tevoorschijn] komt’. In dit geval houdt iemand de mens van de wetteloosheid tegen totdat deze wetteloze mens tevoorschijn komt.2 ‘Uit het midden’ duidt in deze vertaling dan de tempel van God aan, waar de wetteloze zich zetelt. Het probleem van het ontbrekende werkwoord is er hier nog steeds en bovendien wordt kat-echōn transitief vertaald, wat niet aannemelijk is.
In het tweede geval blijft kat-echōn ‘de tegenhoudende/hij die tegenhoudt’ het subject van de zin en wordt er een werkwoord aangevuld uit het vers zelf: katechō of en-ergeitai of genētai. De vertaling wordt dan: a. ‘Alleen de tegenhoudende, [weerhoudt] nu totdat hij uit het midden [weg] is’. b. ‘Alleen de tegenhoudende, [blijft] nu [werkzaam] totdat hij uit het midden [weg] is’. c. ‘Alleen de tegenhoudende, [is er] nu totdat hij uit het midden [weg] is’
Het is ook mogelijk dat een omkering van de gebruikelijke woordvolgorde plaatsvond om het subject van het onderschikkende zinsdeel te benadrukken. Dit is kenmerkend voor Paulus (Rom.12:3; 1Kor.3:5; 6:4; 7:17; 9:15; 11:4; 2Kor.2:4; Gal.2:10). De vertaling luidt dan: ‘alleen totdat de nu tegenhoudende uit het midden [weg] is’. Dit lijkt de meest eenvoudige en daarmee meest aannemelijke vertaling, die overigens inhoudelijk niet verschilt met optie 2.3
De wetteloosheid die in de verborgenheid werkt, wordt nu door een ‘hij’ tegengehouden of bewaakt. Dat gebeurt totdat die ‘tegenhoudende’ vanuit het midden wordt weggenomen. De mens van wetteloosheid verzet zich vervolgens publiekelijk tegen God, zet zich in de tempel (2Tes.2:4) en openbaart zich (2Tes.2:6,8). De tempel is de plaats waar ook volgens Jezus het kwaad zich manifesteert (Mat.24:15; zie de uitleg bij 2Tes.2:4).
De schrijvers verklaren niet wat zij exact bedoelen met dat wat tegenhoudt. De nadruk ligt op de openbaring van dat mysterieuze subject. Ook elders is er nergens uitvoerig sprake van een tegenhoudende macht in de eindtijd. De ontvangers van de brief weten wat het is. Augustinus schreef al:
[Paulus] wilde geen expliciete uitspraak doen, omdat hij zei dat zij het al wisten. Zo willen wij, die niet weten wat zij wisten, graag begrijpen waar de apostel op doelde. Maar zelfs met veel moeite zijn we daar niet toe in staat.4
Voor buitenstaanders blijft zo tot op heden onduidelijk waarop Paulus doelt. Het apostelteam typeert dit raadselachtig met zowel het onzijdige ‘het’ (2Tes.2:6) als het mannelijke ‘hij’ (2Tes.2:7). Het lijkt dan te gaan om een gebeurtenis waar een specifieke mannelijke persoon voor verantwoordelijk is. Profetische uitspraken in de Bijbel bieden geen directe aanwijzing in de vraag waarover het hier precies gaat, hoewel er meerdere keren sprake is van de wetteloze tegenspeler van God in de eindtijd (Dan.7:8-26; 8:23-26; 9:27; 11:36-45; Mat.24:15; Mar.13:14; Op.13:1-18; 14:9-10; 16:10-14; 17:1-19:21), afvalligheid (Mat.24:10-12; 1Tim.4:1-3; 2Pet.3:3-7) en Christus’ terugkomst (Zach.14; Mat.24-25; Mar.13; Op.17-19). Dit leidde tot talrijke voorstellen met betrekking tot de identiteit van de ‘tegenhouder’ die de zoon van het verderf tegenhoudt. De uitdaging hierbij was recht te doen aan de afwisseling tussen ‘het’ en ‘hij’. De volgende voorstellen zijn gedaan:
1. Een overheidsmacht
De Romeinse staat: Het Romeinse Rijk (‘het’) en de keizer (‘hij’) hielden de openbaring van de zoon van het verderf tegen.5 — Maar nergens geeft het NT daartoe aanleiding en het rijk slaagde er ook niet in het kwaad te beteugelen. Keizer Caligula wilde in 41 n.Chr. zelfs een beeld van zichzelf in de tempel laten plaatsen. De schrijvers van de brieven aan de Tessalonicenzen keren zich zelfs subtiel tegen de hoogmoed van de Romeinse overheerser.6
De Joodse staat: De Joodse staat (‘het’) en een rechtvaardige (‘hij’) hielden de openbaring van de zoon van het verderf tegen. Zolang er Joden in het land waren, kon niemand de tempel verontreinigen. Mogelijk was Jakobus, de broer van Jezus, de ‘hij’ waarop de schrijvers doelen.7 – Maar nergens geeft het OT of NT daartoe aanleiding. Na de val van de Joodse staat openbaarde zich de zoon van het verderf ook niet meteen.
De overheid in het algemeen: De overheid (‘het’) en haar leider (‘hij’) houden de openbaring van de zoon van het verderf tegen.8 Zo stelt de Nederlandse Geloofsbelijdenis dat de overheid als opdracht heeft ‘te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk van de antichrist te gronde te werpen’ (vgl. Rom.13:1-4; 1Pet.2:13-14).9 – Maar nergens geeft het OT of NT daarvan onderbouwing. Bovendien kan men niet zeggen dat de overheid tot op heden een dam tegen de werking van de wetteloosheid heeft opgeworpen.
2. God en zijn evangelie, zijn plan of de Thora
Het evangelie (‘het’) en God (‘Hij’) houden de openbaring van de zoon van het verderf tegen. ‘Pas als het goede nieuws over het koninkrijk in de hele wereld als getuigenis voor alle volken wordt verkondigd, zal het einde komen’ (Mat.24:14; vgl. Op.11:7). Dan openbaart zich in de tempel het verderf (Mat.24:15).10 Deze duiding verbindt twee opeenvolgende uitspraken van Jezus over de eindtijd nauw met elkaar. Voor die uitspraken vraagt Matteüs zelfs bijzondere aandacht aan zijn lezers: ‘lezer, begrijp dit goed’ (Mat.24:15). De beschrijvingen in 2Tes.2 zijn in relatie te brengen met dit onderwijs van Jezus.
Het plan van God (‘het’) en God (‘Hij’) houden de openbaring van de zoon van het verderf tegen (vgl. Eze.11:23).11 – In Op.6:1 weerhoudt Christus de vijandige machten, totdat Hij het eerste zegel breekt.
De gemeente (‘het’) en Gods Geest (‘Hij’) houden de openbaring van de zoon van het verderf tegen.12 Deze uitleg is vooral erg populair onder pretribulationisten (zie het artikel ‘Opname van de gemeente’). Zij zien hierin een verwijzing naar de opname van de gemeente.13 – Maar we lezen hierover verder niets in het OT of NT. Ook is het vrouwelijke Griekse woord ekklēsia voor ‘gemeente’ geen neutrum.14
3. Een goede of kwade engelmacht
Gods ingrijpen (‘het’) door de aartsengel Michaël (‘hij’) houden de openbaring van de zoon van het verderf tegen.15 In de Joodse traditie is Michaël de aanvoerder van het hemelse leger dat Israël beschermt (vgl. Dan.12:1-13; Jud.1:9; Op.12:6-14).16 God gebruikt hem om de kwade macht in bedwang te houden (Dan.10:31; vgl. Op.7:1-3; 20:2).17 Michaël staat ook Israël in de verdrukking terzijde (Dan.12:1).18 De beschrijvingen in 2Tes.2 en de rede over de eindtijd bij Jezus in Matteüs 24, zijn in relatie te brengen met Dan.11-12, waardoor deze verklaring mogelijk is en eventueel te combineren is met 2a.
Een kwade dwaling (‘het’) en de duivel (‘hij’) houden de openbaring van de zoon van het verderf tegen.19 In het NT heeft katechō immers vaak een negatieve betekenis. Verder geldt: ‘De komst van de wetteloze mens is het werk van satan’ (2Tes.2:9).20 De tegenhouder kiest dan zelf het geschikte tijdstip om het verderf zijn gang te laten gaan (vgl. Gal.4).21 – Maar nergens openbaart het OT of NT daar iets over, waardoor deze uitleg op zichzelf staat.
Een onbekend ‘het’ en een bovennatuurlijke kracht (‘hij’) houden de openbaring van de zoon van het verderf tegen.22 – Maar nergens openbaart het OT of NT daar iets over, waardoor deze uitleg op zichzelf staat. Verder ontbreekt in deze uitleg een onderbouwde duiding van het neutrum (‘het’).
De meest duidelijke bijbelse verbindingen vinden we bij optie 2a en 3a. Vanuit de observatie dat de schrijvers hun onderwijs nauw met het onderwijs van Jezus in zijn eindtijdrede verbinden, zijn beide opties mogelijk (Mat.24; Mar.13; Luc.21).23 In overeenstemming met Daniël 10-12 beseffen de schrijvers dat God de vorst Michaël gebruikt om de kinderen van Israël terzijde te staan, in de tijd van intense verdrukking. Jezus noemt een profetie van Daniël in Mat.24:15, na de uitspraak dat het einde pas komt als het goede nieuws over het koninkrijk in de hele wereld wordt verkondigd (Mat.24:14).
Vanuit dit onderwijs kunnen de schrijvers stellen dat God door de wereldwijde verkondiging van het evangelie (‘het’) en/of de aartsengel Michaël (‘hij’) de openbaring van de zoon van het verderf tegenhoudt. De wetteloosheid kan daardoor nu enkel in het verborgene werken (2Tes.2:7), weet zich tegengehouden door het tijdstip dat het evangelie in de hele wereld wordt verkondigd (Mat.24:14; 2Tes.2:6) of door Michaël (2Tes.2:7; vgl. Dan.12:1). Daarop volgt de openbaring van de ‘verwoestende gruwel’ (Mat.24:15), de ‘zoon van het verderf’, ‘die zich verzet tegen God’ en ‘in de tempel van God plaatsneemt (2Tes.2:4; vgl. Dan.11:30-31; 12:10-12).
30