Er staat "DIT goede nieuws van HET koninkrijk". En dat is, naar mijn mening althans, het koninkrijk/koningschap van de Zoon van Gods liefde te midden van zijn vijanden (Kol. 1:13-14; Ps. 2 en Ps. 110) wat gepredikt, geloofd en erkend moet worden, om het uiteindelijke koninkrijk van Mat. 25:34 te mogen/kunnen ontvangen. Dit evangelie van het feit dat Jezus alle autoriteit in hemel en op aarde had ontvangen, moest en moet nog steeds gepredikt worden tot zowel Jeruzalem, Judea en Samaria als aan alle overige volken, anders gezegd tot het uiterste der aarde of wereld (Mat. 24:14; 28:18-20; Marcus 13:10; 16:15; Hand. 1:6-8).
Wat de grote verdrukking betreft in Mat. 24:21-22 over de stad, in Lukas 21:20-24 de dagen der vergelding genoemd, dat zou een verdrukking zijn van het ongelovige en ontrouwe volk door God , door de hand van de Romeinen, de verdrukking die door God verkort zou worden, zodat de uitverkorenen, degenen in de stad die Jezus als de messias en zijn koningschap op grond van zijn trouw aan God tot in de dood, hadden aanvaard, daaruit weg konden vluchten voordat het een verschrikkelijk bloedbad en afslachting werd met de verwoesting van stad en tempel. Daar gaat het dus slechts over de gelovigen in Jezus die op het moment van belegering en het zich even terugtrekken van de Romeinen, nog in Jeruzalem waren.
In Op. 7:9-17 gaat het kennelijk over een heel andere grote verdrukking dan die in Mat 24:21-22 en Lukas 21:20-24, want uit Jeruzalem konden ze wegvluchten uit de stad Jeruzalem en naar de bergen. Maar in Op. 7:9-17 gaat het over een ontelbaar grote schare gelovigen, niet slechts de uitverkorenen die in 70 GT konden vluchten uit Jeruzalem, maar die uit de gehele wereld, uit alle volk en stammen en natiën en talen die gered ZIJN door hun klederen te hebben gewassen in het bloed van het Lam.
Het ene was dus slechts voor Israel, en was de verbondswraak, het andere is de verdrukkingen die iedere gelovige ondergaat, zowel in het OT als in het NT (o.a. de geloofsgetuigen en martelaren uit Heb. 11 en de volgelingen van Jezus o.a. verwoordt in Marcus 10:28-31; Hand. 14:22). Vandaar dat ik verdrukkingen verschillend opvat, nl. het kan en is door God als straf en vergelding voor ongeloof en afwijzing en afvalligheid worden gegeven, wat vaak gebeurde in de tijd van het bestaan van Israel als volk, met als hoogtepunt de verwoesting in 70 GT. Verdrukking kan en is echter ook door ongelovige vijanden van God gebracht over de ware gelovigen van alle tijden.
En daarmee staan zij ook in het boek des levens van het Lam van de grondlegging der mensenwereld af (Exod. 32:32; Ps. 69:29; Op. 13:8; 17:8; 20:11-15; 21:27). Zij staan op aarde vóór (enopion), of in het zicht van de troon van God, en voor het Lam. Zij roepen, belijden is ook een goed woord, met witte klederen en palmtakken in hun handen, dat zij gered zijn door God die op de troon zit, en door het Lam.
Deze ontelbare grote schare, een ontelbare menigte, herinnert mij aan wat aan Abraham beloofd was, nl. dat zijn nageslacht zou zijn als de ontelbare sterren aan de hemel (Gen. 15:5; 22:15-18; Rom. 4; Heb. 11:12). Ware gelovigen van vóór het wetsverbond, onder het wetsverbond en onder het nieuwe verbond ontvangen gelijktijdig de vervulling van alle beloften "in Christus" (Heb. 11:39-40; Gal. 3:26-29; 2 Kor. 1:20; 5:17 en context).
Zoals ik in het bovenstaande heb proberen te verwoorden, zo begrijp ik het geheel der zaak. Ik besef dat jij er heel anders tegenaan kijkt, en dat is nu eenmaal zo
.
Groeten,
Elle Previous Message
Hoi Elle,
Dat staat er niet. In Matteus wordt het goede nieuws van DIT koninkrijk genoemd. Die tot het einde volhardt zal overleven.
Dit kan je niet serieus zonder een traan op 2000 jaar toepassen. Jezus heeft het niet over 'je persoonlijke leven tot je dood, volharden' maar over een grote verdrukking zoals er NOG NOOIT eerder heeft plaatsgevnoden.
Matteus 24 is heel eenvoudig, het is één gebeurtenis, niet 2.
Previous Message
Dag Distazo,
Het ligt er maar net aan welk koninkrijk Jezus bedoelde in Markus 1:14-15 waarin berouw, bekering en volharding tot het einde nodig was en is, en natuurlijk wel genade ontving op grond van geloof, maar nog niet de beloning doch slechts de belofte van een beloning of erfenis, dus
óf het koninkrijk van Kol. 1:13-14, wat gelijk is aan het koninkrijk van Ps.110 en Ps. 2, een tijdelijk koninkrijk waarin men tot het einde van het leven moest volharden en de koning aanvaarden,
óf het koninkrijk van Mat. 25:34 waar men onsterfelijkheid als beloning voor het berouw, bekering en volharden in dat tijdelijke koninkrijk had verkregen, en niet meer vergankelijk was en de goddelijke natuur en lichaam had verkregen zoals Jezus zelf, en werkelijk mocht heersen over de schepping zoals Adam en Eva in hun volmaaktheid als beelddragers Gods (Rom. 8:29-30; Filipp. 3:21; Gen. 1:26-27).
Groet,
Elle Previous Message
36