De inhoud van het door jou genoemd tekstgedeelte, de scheiding van de schapen en de bokken, vergeleken met een ander tekstgedeelte, te weten Mat. 13:24-30 wat verklaard wordt in de verzen 36-43, laten zien dat het eerst genoemde gaat over hoe we als mens ons verhouden tegenover onze medemens, en waardoor we in feite laten zien hoe we staan tegenover onze verheerlijkte medemens koning-hogepriester, messias en Heer Jezus Christus die de medemens als broeders ziet. Hij noemt hen de geringsten van zijn broeders. Het actief omzien naar de medemens wordt hier benaderukt naar mijn mening. Mensen worden hierop afgerekend.
In het andere gedeelte in Mat. 13 gaat het m.i. over hetzelfde oordeels moment, maar is er een scheiding tussen de tarwe en het onkruid, het zaad wat Jezus zaait vergeleken met het zaad wat de duivel zaait. Het zaad van de duivel, het onkruid, zijn degenen die, terwijl ze onder zijn koningschap leven in de tijd tussen de 1e komst en de 2e komst, tot zonde verleiden en ongerechtigheid bedrijven.
De straf en de beloning wordt in beide schriftgedeelten beschreven, nl. het binnengaan van de schapen en de tarwe in het koninkrijk van de Vader, en het doden (Lukas 12:5) van degenen die niet de naaste lief gehad hebben. De straf (de eeuwige dood) wordt voordien aan hen bekend gemaakt en voltrokken, dus voordat zij in gehenna worden geworpen.
Dat zij vóórdat zij in gehenna worden geworpen, dood zijn, of moeten zijn gedood, wordt ook in Jes. 66:24 benadrukt doordat er daar over lijken wordt gesproken en niet over levende mensen die voor eeuwig in het vuur en zwavel branden en die men kan zien branden. De straf wordt uitgesproken op de oordeelsdag en wordt uitgevoerd door hen voor eeuwig te doden, anders gezegd 'hen het leven te ontnemen' nadat zij de straf hebben gehoord op de oordeelsdag. Het resultaat van de eenmalig op een bepaald moment gegeven en uitgevoerde straf, nl. te sterven, is voor altijd.
Jezus gebruikte Jes. 66:24 in Marcus 9:47-48, een situatie die op de vuilnisbelt van Jeruzalem te zien was, nl. dat de dode misdadigers geen begrafenis kregen, maar op de vuilnisbelt werden geworpen waar hun lichamen werden opgegeten door de wormen en verteerd door het altijd brandende vuur vanwege de zwavel. In 2 Pet. 3:7 wordt over "de ondergang der goddelozen" gesproken.
"Ondergang" (NBG-1951) is de vertaling van het griekse woordje 'apooleia' met o-mega dus (niet apoleia met o-mikron), en wordt o.a. vertaald met 'vernietiging' in griekse woordenboeken. Ook voor houten schepen die gezonken zijn en langzaam verrotten of vervallen tot stof. "Stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeren", werd tegen Adam en Eva gezegd en niet dat ze eeuwig in vuur en zwavel zouden blijven leven.
Zie ook https://members.boardhost.com/getuigen/msg/1748464407.html
waar duidelijk wordt dat het jammeren en het tandengeknars niet IN gehenna gebeurt, maar wanneer men zich bewust wordt dat men niet in het koninkrijk komt. Bij het lezen van de verschillende tekstgedeelten waar het gaat over het geween en het tandengeknars, komt voor mij het antwoord bovendrijven bij wat in Lukas 13:22-30 staat en vooral in vers 27-28. Daar staat nl, het volgende:
"27 En Hij zal tot u spreken, zeggende: Ik weet niet, vanwaar gij zijt; gaat weg van Mij, alle gij werkers der ongerechtigheid. 28 Daar zal het geween zijn en het tandengeknars, wanneer gij Abraham en Isaak en Jakob zult zien en al de profeten in het Koninkrijk Gods, maar uzelf buitengeworpen". Hier wordt expliciet gezegd dat het nog bij het leven is, en een bewustwording is dat men gedoodt wordt en in gehenna wordt geworpen.
Zie ook Mat. 8:11-12 waar het in het verband gaat over dat men door geloof het koninkrijk binnengaat, maar wegens ongeloof uit het koninkrijk in de buitenste duisternis wordt geworpen, waarbij men zal wenen en tandenknarsen wanneer men beseft wat de straf zal zijn. Ook in Mat. 13:41 wordt hetzelfde gezegd, nl. dat zij uit het koninkrijk van de mensenzoon zullen worden verzameld door de engelen die de mensenzoon uitzendt.
Voor wat het waard is......
Groetjes,
Elle Previous Message
Matteüs 25, 31-46
25:31
En wanneer de mensenzoon komt
in zijn glorie
en alle engelen met hem,
dán
zal hij zich neerzetten
op de troon van zijn glorie
25:32
en zullen vóór hem worden samengebracht
alle volkeren;
hij zal ze van elkaar afgrenzen
zoals de herder
de schapen afgrenst van de bokken
25:33
en hij zal de schapen doen staan
rechts van hem en de bokjes links.
25:34
Dán
zal de Koning zeggen
tot die rechts van hem:
hierheen, gezegenden van mijn Vader,
beërft het koningschap
dat voor u toebereid is
vanaf de grondlegging van een wereld-op-orde!-
25:35
want ik had honger
en ge hebt me te eten gegeven,
ik had dorst en ge hebt me laten drinken,
ik was een vreemdeling
en ge hebt me in uw samenkomst gebracht,
25:36
naakt en ge hebt me iets omgeworpen,
ik werd ziek en ge hebt naar me omgezien,
ik was in een bewaking
en ge zijt tot mij gekomen!
25:37
Dán
zullen de rechtvaardigen
hem antwoorden en zeggen:
Heer, wanneer
hebben we u hongerig gezien
en gevoed,
of dorstig en laten drinken?-
25:38
wanneer
hebben we u als vreemdeling gezien
en in de samenkomst gebracht,
of naakt en iets omgeworpen?-
25:39
wanneer hebben we u ziek gezien
of onder bewaking
en zijn we tot u gekomen?
25:40
En ten antwoord
zal de Koning tot hen zeggen:
amen is het, zeg ik u:
zoveel ge gedaan hebt aan één van dezen,
mijn geringste broeders-en-zusters,
hebt ge mij gedaan!
25:41
Dán
zal hij ook tot die van links zeggen:
gaat heen, weg van mij, vervloekten,
naar het eeuwige vuur dat bereid is
voor de uiteenwerper en zijn engelen!-
25:42
want ik had honger
en ge hebt mij niet te eten gegeven,
ik had dorst
en ge hebt mij niet laten drinken,
25:43
ik was een vreemdeling en ge hebt me niet
in uw samenkomst gebracht,
ik was naakt en ge hebt me niet
iets omgeworpen,
ziek, in een bewaking,
en ge hebt niet naar me omgezien!
25:44
Dán
zullen ook zij antwoorden en zeggen:
heer, wánneer hebben we u hongerig gezien
of dorstig,
als vreemdeling of naakt,
ziek of onder bewaking,
en hebben we u niet onze diensten bewezen?
25:45
Dán
zal hij hun antwoorden en zeggen:
amen is het, zeg ik u:
zoveel ge niet hebt gedaan
aan een van dezen,
de geringsten,
hebt ge niet gedaan aan mij!
25:46
Ze zullen weggaan;
‘zij naar eeuwige straf
en de rechtvaardigen naar eeuwig leven’
(Dan. 12,2)!
https://www.naardensebijbel.nl/tekstvandeweek/matteus-25-31-46/
11
Message Thread Matteüs 25, 31-46 - Rhode2 1/7/2025, 19:41:37
« Back to index