Wanneer ik over iets schrijf of spreek, zeg of schrijf ik meestal er wel bij "voor wat het waard is". En dat meen ik ook echt. Ik heb niet het recht een ander te verketteren om zijn of haar mening of interpretatie. Dat recht om te interpreteren heb ik echter zelf ook, en ik geloof dat ieder iets uitlegt naar vermogen, dus waarom veroordelen? Er kan toch een mooi gesprek ontstaan?
Naast een ander heb ik ook het recht mijn mening of interpretatie te vertellen, en dat probeer ik met redenen omkleed te doen (tot vervelens toe ) en met onderbouwing van mijn interpretatie.
Omdat de Openbaring vol zit met beeldtaal, geloof ik daarom ook dat de 144.000 een symbolisch getal is die een volheid aanduidt, nl. net zoveel als er tot geloof in Jezus als de messias komen vanuit het volk Israël.
Niet alleen de gelovigen in Jezus als de messias uit het volk Israël, maar ook het volk van God uit de overige volken zijn verzegeld volgens Paulus in 2 Kor. 1:19-22 en in Efeze 1:13-14. Samen vormen zij een heilige natie en een koninklijk priesterschap uit elke stam en volk en natie (1 Pet. 2:9-10; Op. 1:6; 5:9-10).
Dus wat we denken dat iets betekent kunnen we rustig opschrijven hier op het DB ter lezing en beoordeling van de rest van de boarders, en dan natuurlijk wel graag, indien mogelijk, met onderbouwing ook van de lezers .
Voor wat het waard is......
Groetjes,
Elle
Previous Message
Dag Elle, dankjewel voor jou uitvoerige reactie.
Fijn dat je de ruimte open laat voor anders gelovende/ denkende betreft de vervangingsleer.
Uiteindelijk weet niemand precies hoe het zit, we zullen het hopelijk in dit leven nog te weten komen, maar hoe het ook zij, alles komt goed, daar ben ik zeker van overtuigd, al kan ik niet anders dan Openbaring 7 betreft de 144:000 letterlijk nemen, zeker omdat ze verzegeld zijn, maar wellicht is het toch een symbolisch aantal ?
Dat laat ik dan maar open.
groetjes Rhode. Previous Message
Dag Rhode,
Rom. 9-11 is een gedeelte waarbij de uitleg zorgt voor verschillen van mening over de wel of niet vervangings-theologie van diverse stromingen, vandaar dat ik het onderstaande uit de link
https://www.theologie.nl/artikelen/romeinen/
heb geplukt .
De inhoud laat ik over ter beoordeling van ieder die geinteresseerd is in "de vervangings-theologie" of in het tegenovergestelde van deze theologie, en wat er ook nog tussenin ligt of kan liggen . In aardig wat gevallen komt de stelling "these naar/tot anti-these met als resultaat een synthese" te voorschijn bij de diverse geloofsrichtingen .
Persoonlijk ben ik de mening toegedaan dat Paulus als apostel veel heeft duidelijk gemaakt betreffende de verhoudingen tussen joodse gelovigen in Christus en ongelovige joden in Christus met daarnaast ook de gelovige en de niet gelovige heidenen, iets wat hij in verschillende brieven ook nog verder bespreekt, naast dat ook Petrus en de schrijver Lukas in de Handelingen daarvan melding maakt.
Trouwens ook Jezus zelf zegt in de verhouding en reacties/het geloof van joden en heidenen ten aanzien van hem en de gevolgen daarvan, iets in b.v. Mat. 8:5-13 en in Mat. 22:1-14.
Wat ik over de 144.000 geloof, is dat zij het overblijfsel of de rest van Israël zijn die bij en vanaf de 1e komst van Jezus, hem hebben aangenomen als de door God aangestelde Messias, de Heer, de koning-hogepriester naar de ordening van Melchisedek, de middelaar van en in het nieuwe verbond, en het offer wat nodig was om het nieuwe verbond van kracht te laten zijn voor zowel de gelovigen die vóór de 1e komst van Christus leefden en ook voor de gelovigen die daarna kwamen, tot aan het moment van de laatste dag, de dag van de opstanding en het oordeel.
Een gedeelte van de link:
9:1-11:36 Consequenties voor Israël
In deze drie hoofdstukken bespreekt Paulus de verhouding tot Israël, niet als een academische vraag, maar als een existentieel probleem. Opvallend is het grote aantal citaten uit de Joodse Bijbel dat Paulus hier in zijn argumentatie verwerkt. Verwijst hij in 4:1-8:39 slechts zeven keer naar de Joodse Bijbel, in 9:1-11:36 – een passage van ca. tweederde de lengte van 4:1-8:39 – doet hij dit een kleine dertig keer! Alleen al hieruit blijkt dat Paulus argumenteert vanuit Schriftbewijzen om zijn visie op Israël, zijn volk, te funderen. Deze wijze van opereren veronderstelt bij de hoorders een grote mate van bekendheid met de Joodse Bijbel. Paulus geeft in dit stuk van de brief een theologische doordenking van de vraag hoe het kan dat niet heel Israël ‘in Christus’ is, terwijl heidenen die niet tot Israël behoren, wel ‘in Christus’ zijn.
9:1-5 Paulus’ verdriet over Israël
Paulus poneert zijn ‘verdriet’ door te verwijzen naar zijn broeders in Israël, aan wie het zoonschap, de heerlijkheid en de belofte toebehoren. In een zeer persoonlijk inleidingswoord laat Paulus een aantal wezenlijke termen uit het voorafgaande terugkomen om daaraan toe te voegen dat Christus ‘uit Israël’ was: het is een retorische opsomming om Paulus’ verdriet te adstrueren.
9:6-13 Het nageslacht van Abraham
Opnieuw wijst Paulus op Abraham: hij legt uit dat niet heel diens nageslacht valt onder de term ‘kinderen van Abraham’, maar dat die eretitel gereserveerd is voor het nageslacht via Isaak. En ook in die lijn maakte God, aldus Paulus, al onderscheid, door te kiezen voor Jakob tegen Ezau. Aldus verwijst Paulus naar Gods keuzes uit het verleden om te verstaan hoe het dat God ook in Paulus’ dagen kiest voor slechts een deel van Israël. Zo handelde God volgens Paulus dus al eerder toen hij koos voor Isaak en daarna Jakob.
9:14-33 De ‘rest’ van Gods volk en ‘niet-zijn-volk’
Paulus neemt God in bescherming tegen het denkbeeldige verwijt van willekeur. Hij spreekt nu in de stijl van een verdedigingsrede over God, die de vrijheid heeft om te handelen zoals Hij wil. Paulus gebruikt het voorbeeld van de pottenbakker en diens maaksel en zet uiteen dat ook deze het recht heeft om wat hij heeft voortgebracht stuk te slaan. Met dit beeld rechtvaardigt Paulus Gods keuze voor slechts een deel van Israël. Daarnaast is er evenwel nog een ander punt: niet alleen koos God voor een deel van Israël, maar Hij heeft daarbij ook nog eens Grieken in dat deel opgenomen. Dit besluit fundeert Paulus in twee profetische teksten, één uit Hosea en één uit Jesaja, waarin hij uitspraken vindt dat God ‘zijn volk’ uitbreidt met ‘niet-zijn-volk’ en slechts een deel van Israël, de ‘rest’, redt. In vv. 31-33 vat Paulus de nieuwe situatie samen in de vorm van een afronding: uitgangspunt is blijkbaar ‘Israël in Christus’, want Paulus bespreekt slechts twee groepen en wel de beide categorieën die hem zo veel problemen bezorgen: de heidenen die wel gerechtigheid bereiken, namelijk uit het geloof, en Israël dat geen gerechtigheid bereikt, omdat het die niet zoekt in geloof, maar in ‘werken’. Paulus rondt zijn argument af met een spreuk uit Jesaja 8:14: ‘wie in Hem gelooft zal niet beschaamd worden’.
10:1-4 These: Israël dient God zonder inzicht
Opnieuw poneert Paulus een stelling, die hij in het volgende gedeelte uitwerkt. Hij spreekt nu over Israël dat God wel dient, maar niet met het juiste inzicht. Hij vat zijn visie op Israël samen met de stelling dat ‘zij’ hun eigen gerechtigheid nastreven zonder zich te onderwerpen aan de door God aangeboden gerechtigheid, namelijk Christus. In v. 4 licht Paulus de logica van deze stelling toe: Christus is het eindpunt van de Wet voor een ieder die gelooft.
10:5-13 Uitwerking: Wet en geloof
Deze passage is een uitwerking van de these van vv. 3-4. Paulus haalt woorden aan uit Mozes’ afscheidsrede (Deut. 30:12.14) die hij inleidt en combineert met teksten uit Leviticus 18:5, Deuteronomium 9:4 en Psalm 107:26. Aldus stelt Paulus de Thora en het geloof in Christus tegenover elkaar door te citeren uit diezelfde Thora. Hij legt de nadruk op de innerlijke houding die Christus teweeg brengt. Zo brengt het Schriftbewijs Paulus bij de oude belijdenis ‘Christus is Heer’(christos kyrios) en het geloof dat God hem heeft opgewekt uit de doden (10:9). Dit geloof brengt volgens Paulus redding en hij haast zich eraan toe te voegen dat dit geldt voor Jood èn Griek. Er is namelijk maar één Heer over allen, aldus Paulus, en uit dit statement concludeert hij, opnieuw met een Schriftcitaat (Joël 3:5), dat iedereen die de naam van de Heer aanroept, gered zal worden. Zo wordt duidelijk hoezeer Jezus Christus voor Paulus het centrum van zijn visie vormt: de ‘Heer’ is in Joël God zelf, maar in Romeinen 10:13 hij geen ander zijn dan Jezus Christus (vergelijk 10:9!). Paulus interpreteert Joël 3:5 dan ook volstrekt vanuit zijn eigen context, die hem het ‘aanroepen van de naam van de Heer’ doet verstaan als het ‘belijden van de naam van Jezus’ (vergelijk reeds 1:5).
10:14-21 These: Afwijzing van het evangelie
Paulus bespreekt de rol van hoorder en verkondiger. Het aanroepen van de naam van de Heer een mens alleen als hem deze verkondigd wordt. In een viertal retorische vragen leidt Paulus de argumentatie naar het inzicht dat de verkondigers van Christus door God zelf gezonden zijn. In een combinatie van citaten uit Jesaja 52:7, Nahum 2:1, Jesaja 53:1, Psalm 18:5, Deuteronomium 3 2:21 en Jesaja 65:1-2 leest Paulus zijn eigen situatie opnieuw terug in de Joodse Bijbel. Hij plaatst de afwijzing van Jezus Christus door Israël aldus in de traditie van de afwijzing van de prediking van de profeten. Bovendien beschrijft Paulus met genoemde citaten hoe de nieuwe situatie van Joden en Grieken in de Joodse Bijbel ‘voorzegd’ is.
11:1-10 Uitwerking 1: de verharding van Israël
In twee opeenvolgende passages (11:1-10 en 11:11-24) legt Paulus uit hoe de weigering van Israël verstaan moet worden. De eerste passage is bedoeld om de ‘verharding’ van Israël te verstaan in bijbelse termen, terwijl Paulus zich in de tweede passage expliciet tot ‘de heidenen’ richt. In vv. 1-10 gaat Paulus in op de vraag of God dan Israël verstoten heeft. Hij ontkent dit door zichzelf als voorbeeld te nemen en vervolgens I Samuël 12:22 te citeren. Door de daarop volgende verwijzing naar I Koningen 19:10.14.18 vergelijkt Paulus de situatie van zijn dagen met de dagen van Elia: de gelovige Israëlieten ‘in Christus’ karakteriseert hij als de 7000 gelovigen die de Baäl niet aanbaden. Paulus zet deze typering kracht bij door verwijzingen naar Deuteronomium 29:3, Jesaja 29:10 en Psalm 68:23-24, teksten waarmee hij Israël typeert als uiteenvallend in twee delen: de uitverkorenen en het deel dat zich verhard heeft en God weerstaat. Paulus interpreteert de houding van de Joden die Jezus Christus afwijzen opnieuw in termen van de oude profeten wier boodschap door de meerderheid van het volk werd afgewezen.
11:11-24 Uitwerking 2: de redding van de heidenen
Deze perikoop bevat Paulus’ uitwerking van de verhouding van de afwijzing van Jezus Christus door een deel van Israël en de toestroom van de heidenen tot het andere deel van het volk. Net als in 11:1 opent Paulus zijn bespreking met een retorische vraag (v. 11) die hij ontkennend beantwoordt. Hij redeneert nu vanuit de gevolgen van Israëls weigering. Zijns inziens is het gevolg daarvan namelijk het behoud van de heidenen. Opnieuw gebruikt Paulus een qal-wa-chomer-argument: als de verharding van Israël leidt tot redding van de heidenen, hoe veel te meer dan wel niet de ‘bekering’ van Israël? Hierna spreekt Paulus expliciet de ‘heidenen’ aan en wijst hen erop dat hun geloof moet uitmonden in jaloezie en daardoor herstel van Israël. Paulus drukt de verhoudingen uit met het beeld van de wilde olijftak, geënt op de edele olijf. Hiermee drukt hij uit dat de gemeenschap ‘in Christus’ dus rust op de wortels en de stam van Israël, maar ook dat een deel van Israël is ‘weggekapt’. In plaats van dat deel is een aantal takken van de wilde olijf gekomen. De beschrijving eindigt met eenzelfde argument (v. 24), waarmee Paulus aangeeft dat het deel van Israël dat Jezus Christus afwijst wel degelijk teruggeplaatst worden.
11:25-3 2 Conclusie: Israël, de rest en de heidenen
Met een duidelijk retorisch signaal introduceert Paulus zijn conclusie uit 9:1-11:32. Hij spreekt het geheel van zijn gehoor aan als ‘broeders (en zusters)’ (vergelijk 10:1) en introduceert zijn mededeling met een uitdrukking die hij ook elders gebruikt om een inzicht over te brengen: U moet wel weten, broeders en zusters… (zie de inleiding, boven). Paulus duidt het inzicht dat hij wil overbrengen aan als een ‘mysterie’, waarvan de inhoud is dat de verharding van Israël leidt tot heil voor de heidenen. Dit zal zo blijven totdat het ‘volle getal’ van de heidenen is ‘binnengegaan’, waarna geheel Israël gered zal worden. Paulus laat in het midden of dat ‘volle getal’ slaat op ‘alle heidenen’ of op een door God tevoren vastgesteld aantal uitverkorenen. Hij laat ook in het midden of de redding van Israël voortkomt uit het alsnog aannemen van Jezus Christus of niet. Wel is duidelijk dat Paulus ermee rekent dat God Israël toch zal redden (vv. 28-29!).
11:33-36A/sluiting: doxologie
Zoals Paulus in 8:31-39 de passage 4:1-8:30 afsloot met een doxologie, zo doet hij datzelfde in 11:33-36 met zijn redenering van 9:1-11:32. Paulus gebruikt hier uitdrukkingen die bekend zijn vanuit de wijsheidsliteratuur en citeert vervolgens Jesaja 40:13 in combinatie met Job 41:3. Het vers uit Jesaja citeert hij eveneens in I Korintiërs 2:16, ook daar ter afronding van een passage waar Paulus over ‘het mysterie’ van het geloof sprak (2:7). Ten slotte haalt Paulus een uitspraak aan waarin God oorsprong, reden en doel genoemd wordt van al wat bestaat (vergelijk I Kor. 8:6) en de liturgische lofprijzing ‘Hem zij de heerlijkheid in de eeuwigheid, amen’. Met deze vermoedelijk ad hoc door Paulus geformuleerde lofzang op de ondoorgrondelijkheid van God sluit hij zijn bespreking van de positie van Israël af.
Groetjes,
Elle Previous Message
Dag Elle, je hebt helemaal gelijk de Apostel Paulus citeerde Jesaja aan de Romeinen te te Rome, in Rom. 11:26 en die Romeinen wisten natuurlijk ook wel dat Jezus die beloofde Bevrijder al was gekomen, want ze waren immers bekeerden christenen, maar waarom denk je dat Hij dat deed?
Dus hen dit onderwijs gaf?
En wat is jou interpretatie betreft de 144:000?
groetjes Rhode. Previous Message
Dag Rhode,
Velen weten blijkbaar niet dat Paulus in de Romeinenbrief steeds aanhalingen doet uit de OT. Zo ook in Rom. 11:26. Deze tekst uit Jes. 59:20 is in Jezus vervuld als de bevrijder. Die bevrijder is dus al in de 1e eeuw uit Jeruzalem of Sion gekomen als vervulling van die profetie uit Jes. 59:20 en heeft vanaf die tijd zich zowel gegeven voor Israël als ook voor alle overige volken, zodat uit Israël de redding voortkomt voor de heidenen die zich bekeren tot de bevrijder die uit Israël kwam met een boodschap voor alle mensen.
Daarom is een bijbel met verwijsteksten ook zo belangrijk, want daardoor wordt men zich bewust dat lang niet alles wat in het NT geschreven is, pas bij de 2e komst in vervulling zal gaan, maar dat met de 1e komst de vervulling is begonnen en dat die vervulling duurt tot en met de 2e komst en het oordeel en de desbetreffende beloningen voor de door het geloof rechtvaardig verklaarde mensen en de straf voor de ongelovigen wordt uitbetaald. Dat blijkt uit zo ongeveer alle gelijkenissen die Jezus heeft verteld.
Groetjes,
Elle Previous Message
Dankjewel voor jou aanvulling Elle
Persoonlijk geloof ik ook dat God progressief is om Zijn Heilsplan voor de mensheid uit te voeren, maar ik denk dan toch aan wat er staat in Romeinen 11: 25-33
Romeinen 11: 25 Ik zeg dit omdat ik niet wil dat jullie eigenwijs zullen zijn, broeders en zusters. Onthoud daarom goed wat Gods verborgen plan is: een déél van Israël is koppig en ongehoorzaam, totdat alle niet-Joden die gered zullen worden, Gods Koninkrijk zijn binnen gegaan.
26 En dan zal ook heel Israël worden gered. Dat staat ook in de Boeken: "De Bevrijder zal uit Jeruzalem komen. Hij zal alle slechte dingen wegdoen die het volk Israël heeft gedaan.
27 Dit is mijn verbond met hen: Ik zal al hun ongehoorzaamheid wegdoen."
28 Zíj zijn dus vijanden van het goede nieuws geworden, omdat dat goed voor júllie zou zijn. Maar God houdt nog steeds van hen, vanwege de beloften die Hij aan hun voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob heeft gedaan.
29 Want de liefde die God voor iemand heeft en het plan dat Hij met iemand heeft, neemt Hij nooit meer terug.
30 Het zit dus zó: jullie waren eerst ongehoorzaam aan God, maar nu zijn jullie gered doordat Israël ongehoorzaam was.
31 Zo zijn ook zij eerst ongehoorzaam geworden. Als ze dan zien hoe goed God nu voor júllie is, zullen zij ernaar gaan verlangen dat God ook zo goed voor hún zal zijn. Dan zullen ze zich door Hem laten redden.
32 God heeft het dus zó gedaan, dat alle mensen Hem eerst ongehoorzaam zouden zijn, zodat Hij daarna uit liefde alle mensen zou kunnen redden.
33 Wat zijn Gods wijsheid en kennis toch onbegrijpelijk groot! Wat is het moeilijk om zijn plannen te begrijpen en zijn daden uit te leggen!
https://www.gotquestions.org/Nederlands/144000.html Previous Message
Dag Rhode,
De omstandigheden zijn veranderd doordat God progressief dingen openbaart, de reden dat men niet meer in Jeruzalem of op de berg moet aanbidden, maar in geest en in waarheid, niet meer door rituelen, enz. (Joh. 4:19-26 en context, het gesprek met de Samaritaanse vrouw bij de bron).
Zie ook 1 Pet. 2:4-10.
1 Legt dan af alle kwaadwilligheid, alle bedrog, huichelarij, afgunst en alle kwaadsprekerij, 2 en verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid, 3 indien gij geproefd hebt, dat de Here goedertieren is.
4 En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, 5 en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus.
6 Daarom staat er in een schriftwoord: Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren en kostbare hoeksteen, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd
uitkomen.
7 U dan, die gelooft, geldt dit kostbare, maar voor de ongelovigen geldt: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, die is geworden tot een hoeksteen en een steen des aanstoots en een rots der ergernis,8 voor hen, die zich daaraan, in hun ongehoorzaamheid aan het woord, stoten, waartoe zij ook bestemd zijn.
9 Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: 10 u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen.
Echter, ook Efeze 2:11-22 laat iets zien.......
11 Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees, en onbesneden genoemd werdt door de zogenaamde besnijdenis, die werk
van mensenhanden aan het vlees is, 12 dat gij te dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israels en vreemd aan
de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld.
13 Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus. 14 Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, 15 doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot een nieuwe mens te scheppen,
16 en de twee, tot een lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft.
17 En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren;
18 want door Hem hebben wij beiden in een Geest de toegang tot de Vader.
19 Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, 20 gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is.
21 In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, 22 in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest.
Met andere woorden: In Jezus gelovende Joden, Samaritanen en heidenen zijn tot één tempel gemaakt, tot een nieuw koninkrijk van koninklijke priesters die in het Huis van God, de geestelijke tempel, dienst verrichten..... + dat zij naar buiten toe de goede daden en deugden van God vertellen aan degenen die nog niet tot Christus zijn genaderd. Daarom moesten de Joodse apostelen dan ook tot Jeruzalem, geheel Judea en Samaria gaan en tot aan de einden der aarde.. (Hand. 1:1-9).
1 Mijn eerste boek heb ik gemaakt, Teofilus, over al wat Jezus begonnen is te doen en te leren, 2 tot de dag dat Hij werd opgenomen, nadat Hij aan
de apostelen, die Hij had uitgekozen, door de heilige Geest zijn bevelen had gegeven; 3 aan wie Hij Zich ook na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft.
4 En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die gij (zeide Hij) van Mij gehoord hebt. 5 Want Johannes doopte met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze.
6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israel? 7 Hij zeide tot hen:
Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde.
9 En nadat Hij dit gesproken had, werd Hij opgenomen, terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen.
Groet,
Elle Previous Message
vele hedendaagse christenen geloven in de vervanging's leer.
Een leer vanuit ROME !
https://www.gotquestions.org/Nederlands/vervangingsleer.html
Een leer die ook JG aanhangen.
Met hen kunstig verzonnen uitleggingen.
betreft bv hen 144:000 leer.
Als je heel goed door hebt dat deze leer waar hen hele fundament van overtuiging op is gebaseerd kun je jezelf bevrijden.
Blijft de vraag wie zijn de 144:000?
Geen enkele gelovige/christen uit de leer van Rome
Heeft hier een passend antwoord op!
Geen onbelangrijk detail lijkt mij voor JG en gelovigen exen van het WTG.
Als je eenmaal begrijp dat hen autoriteit op valse uitleggingen is gebaseerd.
Dan kun je je vrijmaken van deze religie.
Mvg Rhode.
16